Toch maar liever kou

Het is nog niet helemaal licht. De wind is ijzig koud, zo koud dat hij doordringt tot op het bot. Erik stapt door de sneeuw hij voelt zijn sokken langzaam nat worden. Straks is hij op school, daar is het lekker warm. Hij haat de winter. Oh, wat haat hij de winter! Lange gezellige avonden waar grote mensen over praten zijn voor hem niet weggelegd. Hij moet immers vroeg naar bed. En gezellig is het ook al niet meer sinds mama en papa gescheiden zijn. Mama heeft een baan waardoor ze de hele dag weg is en ’s avonds is ze altijd moe. Het lijkt wel of zijn tenen los in zijn schoenen liggen. Zijn lippen zijn bovendien alweer helemaal droog en schraal. Het is ook zo’n rot eind naar school, iedere dag. Gelukkig kan hij tussen de middag over blijven.
“Hoi Erik!” Jeroen en Eveline komen hem tegemoet, “nog even joh! dan kunnen we op het ijs”. Erik durft niet te zeggen dat hij er niets voor voelt om naar het ijs te gaan, als dat dik genoeg is. Eveline straalt hem tegemoet. “Jeroen is er net op geweest, het kraakte nog een beetje maar niet erg hoor!” “Leuk ,” zegt Erik, om maar wat te zeggen. Samen lopen ze verder naar school. Eveline pakt wat sneeuw en stopt dat in Erik’s kraag. Ze giechelt en neemt een afwachtende houding aan. het liefst wil hij haar een mep geven. Maar Eveline kijkt hem zo lief aan dat hij het maar laat. ‘Met Eveline zou hij best willen trouwen. Dan zouden ze altijd bij elkaar blijven.’ Ze gaan de hoek om en weer komt die bijtende wind hen tegemoet. Even krimpt Erik ineen. Maar stoere Hollandse jongens hebben nooit last van de kou: zegt papa altijd. Nu niet aan papa denken. Nog maar een klein stukje en dan zijn ze op school.
Op het schoolplein aangekomen worden ze meteen meegevoerd door een troep kinderen. In de ban van het spel voelt Erik de kou niet zo. Daar gaat de bel. Ze drommen met z’n allen tegelijk naar binnen. Erik vindt het leuk op school, vooral als de meester vertelt over verre landen waar het altijd warm is. De meester kan zo vertellen dat het net is of je zelf in zo’n land bent en de zon op je huid voelt. Hij kijkt ook graag naar de televisie als er een programma over verre warme landen is.
“Zo jongens”, zegt de meester, “als het zo blijft kunnen we morgen misschien de schaatsen onderbinden. Maar voorzichtig hè, niet onder bruggen door en alleen daar op het ijs gaan waar je door anderen gezien kan worden”. De rillingen lopen Erik over de rug terwijl de meester zijn verhaal doet.
Het eerste deel van de ochtend zit erop, sommen hebben ze gemaakt, hele moeilijke sommen! Dan is het pauze. “Lekker naar buiten jongens”. ‘De meester zegt altijd jongens terwijl er toch ook meisjes in de klas zitten. Gek is dat.’
“Kom we gaan een glijbaan maken”, roepen Jeroen en Eveline terwijl ze de klas uitrennen om als eerst buiten te zijn. Ze vermaken zich opperbest. Met rode wangen komen ze een kwartier later de klas weer binnen. De tweede helft van de ochtend krijgen ze taal. Inmiddels is de lucht helemaal blauw geworden. ‘Wel mooi’, denkt Erik, ‘maar ook koud’. Hij ziet de bomen buigen onder het geweld van de wind. ‘Zouden bomen het ook koud hebben? Ze zijn tenslotte helemaal kaal.’
’s Middags krijgen ze eerst nieuws uit de natuur, daarna gaat de meester vertellen over Afrika, een deel van Afrika waar het altijd heel warm is. Erik laat het verhaal tot in zijn binnenste doordringen.
Als de school uit is wordt er onderling afgesproken om elkaar ergens te ontmoeten. “Ik kan niet”, zegt Erik, “ik moet boodschappen doen, dat heb ik mijn moeder beloofd.” Gelukkig geloven zijn vrienden hem. Met een ‘tot morgen’, nemen ze afscheid en gaat ieder zijn eigen weg. De wind is iets minder geworden en komt nu van achteren, dat scheelt. Ondanks de heldere lucht ziet hij dat het toch snel donker zal worden. De zon staat laag aan de hemel en schijnt niet zo fel, er hangt een waas om de zon. Gek, denkt Erik, de zon die hier nu schijnt is toch dezelfde als die nu in Afrika zichtbaar is. Dat wil zeggen voor de mensen die boven de evenaar wonen. De evenaar loopt dwars door Afrika heen. Je kan hem niet zien, dat heeft de meester vanmiddag verteld. Als het bij ons nacht is dan schijnt de zon aan de andere kant van de evenaar, dan is het daar dag. Hij kijkt nog even naar de zon en moet om zijn eigen gedachten lachen. ‘Voetballen met de zon’. Een gekke voorstelling zou dat zijn.
Erik gaat naar binnen, het is niet warm. Zijn moeder draait de verwarming altijd heel laag als ze weggaat. Op de slaapkamers staan de radiatoren alleen maar een heel klein stukje open zodat de leidingen niet kunnen bevriezen. Erik draait de verwarming in de kamer verder open, zet de televisie aan en maakt het zich behaaglijk. Even later komt zijn moeder thuis. “Ha Erik, het vriest lekker, morgen kan je vast op het ijs, fijn hè!” “Ja, fijn,” zegt hij zonder overtuiging. Even later zitten ze aan de thee, lekker warm en gezellig. “Ik hoop niet dat het lang koud blijft”, zegt zijn moeder. “Voor eventjes vind ik het wel leuk maar het moet niet te lang duren want dan kost het me teveel. Hoe was het op school?” “Leuk mam, de meester heeft een mooi verhaal over Afrika verteld. Dat het daar altijd warm is en dat de evenaar dwars door Afrika heengaat. Je kan de evenaar niet zien mam, wist je dat? Hij heeft ook verteld dat er mensen in Afrika wonen die soms erge honger hebben. Dat komt omdat het daar soms heel lang niet regent, en kan er niets groeien.” “Nou, dan hebben we het hier maar wat fijn,” zegt zijn moeder, “van alles een beetje: zon, wind, kou en regen. Erik kijkt uit het raam terwijl zijn moeder voor het eten zorgt. Het is donker buiten, nu schijnt de zon aan de ander kant van de evenaar.
Na het eten kijken ze nog wat naar de televisie. Dan is het tijd om naar bed te gaan. Het is koud op zijn kamer, daarom heeft hij geen zin om zich uit te kleden. Hij doet dat dan heel snel en kruipt in zijn bed. Oh, wat zal het nu lekker zijn in Afrika. Hij denkt nog even aan de zon die vanmiddag net een rode bal leek.
Maar de zon die hij nu ziet is geen rode bal maar een fel geel licht waar hij niet in kan kijken zonder zijn ogen zeer te doen. Hij bevindt zich in een soort woestijn. Het zand is gloeiend heet aan zijn voeten. Er is niets anders te zien, alleen het gele zand. De zon brand op zijn huid. Wat is het vreselijk warm. Niets te eten, niets te drinken, geen schaduwplekje waar hij even uit kan rusten. Hij heeft ook geen T-shirt of hemd bij zich. Erik kijkt een rond maar weet beslist niet welke kant hij uit moet. Dan neemt hij een beslissing en gaat op weg. Het is zwaar lopen in het hete zand met die brandende zon op zijn hoofd. Zijn mond voelt aan als kurk. Had hij maar wat te drinken. Daar in de verte staat iemand, ziet hij het goed, ja, het is de meester. De meester wijst naar iets in de verte. “Kijk Erik, een oase,” hoort hij de meester zeggen. Maar als hij dichterbij komt zijn de meester en de oase verdwenen. Erik weet zich geen raad, hij heeft het gevoel steeds in een kringetje te lopen. Zijn tong voelt aan als een lap leer en zijn huid doet zeer. Hij is moe, hij kan niet meer. Uitgeput valt hij in het zand. Zijn haren plakken aan zijn gezicht. De tranen rollen over zijn wangen, ‘wat proeft dat zout’. Wat zou hij nu graag een groot glas koud water lusten en tegen de koude wind inlopen. Wat is de zon gemeen en heet hier in Afrika. Nu begrijpt hij ook waarom er niets wil groeien in dit gloeiend hete zand. Zijn ogen worden zwaar. Hij voelt zich zo alleen en zo zielig. “Mama! Maaa…m!”
“Wat is er Erik, word eens wakker. Je bent helemaal nat van het zweet. Heb je gedroomd? Kijk eens naar buiten.” Zijn moeder trekt de gordijnen open. “Kijk het sneeuwt weer en niet zo’n klein beetje ook. Dit was helemaal niet voorspeld. Zullen we vanmiddag een grote sneeuwpop maken?” “Het was zo heet in Afrika mam. Ik ben toch wel blij dat ik hier in Nederland woon.”



Joke van der Ark