Met mijn hoofd op schoot


Witte jassen, ze vonden mij heel groot,

ik moest mijn mond wijd opendoen,

daarna lag ik langzaam bij te komen

op moeders schoot, mijn keel deed zeer.


Wellicht droomde ik van grote brokken ijs

waar wij kinderen om bedelden

als sterke mannen in witte jassen

bij onze slager op de hoek


palen ijs naar binnen brachten.

Nieuwe schoenen zou ik krijgen,

maar dat ging niet door: mijn papa

had ze harder nodig, die ging


natuurlijk voor. Het was een grapje,

zij konden ook niet weten dat ik,

dat groot verdriet van toen, nimmer

zou vergeten. Net als de lichtjes in de stad,


waarnaar wij in de maand december altijd

gingen kijken; de kunstig gemaakte etalages

van de warenhuizen gevuld met speelgoed

dat ik nimmer krijgen zou.


De eerste lentezon en ik mocht,

na een zware griep, eventjes naar buiten,

met vriendinnen bij de deur. Ik hing wat

tegen het raamkozijn en voelde mij heel slap.


Ik wilde wel heel graag weer naar binnen,

liggen met mijn hoofd op de vertrouwde schoot

van mijn moeder, die ons op een dag vertelde

dat onze papa ergens anders was gaan wonen.


Wij hadden hem een tijdje niet gezien toen

hij kwam om te vertellen dat hij wel heel graag

één van ons bij zich zou willen hebben; ruzie,

geschreeuw en de ontstane burenoploop


ontnam mij elke hoop dat het ooit nog goed

zou komen. Angst voor hel en vagevuur kreeg

steeds meer vat op mij, omdat ik niet begreep,

niet snapte waarom ik, als ik stout geweest was,


in een donkere kast moest staan waar

nare gedachten mij besprongen en ik

zo graag met mijn hoofd op moeders schoot

verlost had willen worden van die ene zekerheid


die heel lang door mijn hoofd zou spoken,

MORGEN GA IK DOOD.



Joke van der Ark

Nr. 620 - 27 november 2010


Fragmentarisch verspreide vulkanische eilandjes

in een oceaan van verzonken gebeurtenissen.

Geïnspireerd door het 'Vergeetboek' van Douwe Draaisma,

Historische Uitgeverij.