Een oorlogsinvalide

Hoe oud ik was, weet ik niet meer precies. Laten we zeggen ergens tussen de tien en de twaalf. Een beetje verlegen had ik me gemeld bij het huis van een klasgenootje. De volwassenen zaten in de woonkamer en de kinderen hadden hun eigen feestje in het kamertje van het meisje. Nadat ik mijn eerste schroom overwonnen had, voelde ik me op mijn gemak en deed volop mee. We deden ook ‘stel je voor’ spelletjes. Ik kende ze niet, dus ik was een gewillig slachtoffer. Geblinddoekt moest ik plaats nemen op een stoel. Ze gingen mij optillen tot aan het plafond, zeiden ze. Dat lukt toch niet dacht ik, zo groot zijn ze immers niet. Daar ging ik omhoog. Dan weer een klein beetje naar beneden en weer omhoog. Tot iemand riep. “Je bent er bijna!” Ik moet eerlijk bekennen dat ik op dat moment geloofde dat het kon. En ja hoor ik stootte mijn hoofd. Gelach … jeetje, dat leek net echt. Ze hadden mij stukje bij beetje opgetild en uiteindelijk een plank boven mijn hoofd gehouden. Er volgde nog meer van soortgelijke spelletjes. Ik tuinde er iedere keer weer in. Nu waren ze iets van plan. Iets heel engs … Weer werd ik geblinddoekt. Ik zou me dit keer niet voor de gek laten houden, had ik me heilig voorgenomen. Ik zou er niet meer intrappen. Nadat ik even op de gang had moeten wachten, werd ik binnengeleid. “Oké,” zeiden ze. “Er is hier iemand, die verminkt uit de oorlog teruggekomen is. Kom, hier zit hij.” Ze pakte mijn hand … “Voel maar, hij mist zijn onderbeen.” Ik voelde, het was best een beetje eng. “Ja, ja,” zei ik, “dit is een knie.” Zo ging het ook met zijn arm, “en …” zeiden ze, “hij mist ook een oog.” Toen namen ze mijn vinger en die verdween in zo’n weke substantie dat ik hevig geschrokken mijn hand terug trok en een kreet van afschuw slaakte. Ze kwamen niet meer bij van het lachen. Wat bleek ze hadden mij, mijn vinger in een potje met mosterd laten steken.



Joke van der Ark
10 november 2015