Vrchlabí, Tsjecho-Slowakije,

augustus 2009


Mijn bloesje


Wat ik niet langer hebben wil, dat ruim ik op;

dat kost mij nimmer moeite.

Ik ben het zat, het past niet meer

of het is te lang al niet gedragen.


Toch treur ik nu, het doet me zeer;

ik had er nog geen afscheid van genomen,

geen afstand van gedaan.

Ergens ligt het, of niet meer.


Mogelijk is het gezien; dat hoop ik maar.

Als het zo is, wordt het waarschijnlijk

ook gedragen en iemand zal diegene vragen,

“waar heb je het vandaan, dat bloesje?”


“Gevonden,” zal ze zeggen en zij weet waar.

Was het ergens langs het pad, in het veld of

had het zich verstopt op dat slordig tarweland

vol distels en welig tierend onkruid?


Pas toen ik, omdat ik dacht dat het niet anders kon,

mij daar doorheen geworsteld had,

was ik het kwijt. Althans, ik werd het mij bewust.

Ik droeg het graag, bij voorkeur


over het witte jurkje, waar ik het indertijd bij kocht.

Ik had het in mijn hand, toen ik die dag

te ver was doorgelopen, de weg was kwijtgeraakt.

Nu heb ik het niet meer en treur er om;


ik had er nog geen afscheid van genomen,

geen afstand van gedaan.




Joke van der Ark

Nr. 584  – 10 augustus 2009