Met mijn hoofd op schoot
Witte jassen, ze vonden mij heel groot,
ik moest mijn mond wijd opendoen,
daarna lag ik langzaam bij te komen
op moeders schoot, mijn keel deed zeer.
Wellicht droomde ik van grote brokken ijs
waar wij kinderen om bedelden
als sterke mannen in witte jassen
bij onze slager op de hoek
palen ijs naar binnen brachten.
Nieuwe schoenen zou ik krijgen,
maar dat ging niet door: mijn papa
had ze harder nodig, die ging
natuurlijk voor. Het was een grapje,
zij konden ook niet weten dat ik,
dat groot verdriet van toen, nimmer
zou vergeten. Net als de lichtjes in de stad,
waarnaar wij in de maand december altijd
gingen kijken; de kunstig gemaakte etalages
van de warenhuizen gevuld met speelgoed
dat ik nimmer krijgen zou.
De eerste lentezon en ik mocht,
na een zware griep, eventjes naar buiten,
met vriendinnen bij de deur. Ik hing wat
tegen het raamkozijn en voelde mij heel slap.
Ik wilde wel heel graag weer naar binnen,
liggen met mijn hoofd op de vertrouwde schoot
van mijn moeder, die ons op een dag vertelde
dat onze papa ergens anders was gaan wonen.
Wij hadden hem een tijdje niet gezien toen
hij kwam om te vertellen dat hij wel heel graag
één van ons bij zich zou willen hebben; ruzie,
geschreeuw en de ontstane burenoploop
ontnam mij elke hoop dat het ooit nog goed
zou komen. Angst voor hel en vagevuur kreeg
steeds meer vat op mij, omdat ik niet begreep,
niet snapte waarom ik, als ik stout geweest was,
in een donkere kast moest staan waar
nare gedachten mij besprongen en ik
zo graag met mijn hoofd op moeders schoot
verlost had willen worden van die ene zekerheid
die heel lang door mijn hoofd zou spoken,
MORGEN GA IK DOOD.
Joke van der Ark
Nr. 620 -
Fragmentarisch verspreide vulkanische eilandjes
in een oceaan van verzonken gebeurtenissen.
Geïnspireerd door het 'Vergeetboek' van Douwe Draaisma,
Historische Uitgeverij.