Langzaam trekt de hemel dicht


Het kopje naar het warme licht

de stengel sterk en recht,

het kan niet op –bewondering-

bewust van wat men zegt.

‘Wat is ze mooi, zo rank

en toch weer sterk.’ Ze wendt en keert

voelt zich voornaam

en door het gevlei vereerd.


Haar ijdelheid wordt door

een zachte bries gestreeld,

zich onbewust, zich niet gewaar

dat met haar wordt gespeeld.

Minzaam kijkt ze uit de hoogte

op de andere neer,

die doen alsof, -achten haar hoog-

laten haar de eer.


Zij, waant zich de teerbeminde,

draait haar kopje nog eens om,

geen zorgen om de dag van morgen,

het éérste recht onder de zon.

Ze sluit de ogen in vervoering.

Langzaam trekt de hemel dicht

grote druppels dalen neder,

wind steekt op, een bliksemschicht.


Tegen al dat grof geweld

had ze geen verweer…


Wat eens was-, zo rank en sterk,


hangt geknakt terneer.



Joke van der Ark

Nr. 236 – 8 juli 1994