Wel nimmer
We dwaalden, al tastend om ons heen,
door dichte ondoorgrondelijke lagen
en lieten elk op zich het leven schragen,
evenwichtig en tevreden naar het scheen.
Zo zoekend naar een houvast, vaste grond,
hadden we ons om beurten moeten dragen
doch waren keer op keer elkanders plagen,
menig maal tot diep in ’t hart gewond.
Zullen we elkaar ooit de handen reiken
en zonder stemverheffing juist verstaan,
de ander naar de ogen kijken
om in goede harmonie verder te gaan.
Wij zullen de eigen vlag wel nimmer strijken;
wellicht –komt tijd-
Joke van der Ark
Nr. 301 – oktober 1995