Een drol van een knul

Toen ons eerste kind een jaar was verhuisden wij van Den Haag naar Zuid-Limburg. Het was wel wennen, zo ver weg van familie en vrienden. Gelukkig troffen we aardige buren. Hun jongste, een jongen, was een jaar ouder dan ons dochtertje. De kinderen konden makkelijk van de ene naar de andere tuin, dus speelden ze dikwijls bij elkaar.
Op een dag kwam mijn man doodleuk met een hondje aanzetten. “Van iemand op de zaak gekregen,” zei hij (…) en (…) hij wilde hem graag houden.
Eerst wilde ik daar niets van weten, maar wat doe je, als ‘het’ eenmaal bij je in huis is. Diezelfde avond plaste het beest in de kamer. Ik was woedend en barstte van de zenuwen in snikken uit. Dit was het hondje kennelijk te veel; hij likte mijn handen en deed zijn uiterste best om het goed te maken. Vanaf dat moment waren we vrienden.
Een paar weken later toen de kinderen heerlijk achter in de tuin hadden gespeeld en ik mijn dochter naar bed had gebracht voor haar middagslaapje, riep de buurvrouw mij. Ze wees op een grote drol die bij haar op het terras lag, erbij vermelden dat deze van mijn hond afkomstig was. Wat kon ik anders doen dan de drol opruimen.
Twee jaar woonden we naast elkaar, daarna hebben we altijd contact gehouden. Wij hebben sinds onze eerste hond altijd huisdieren gehad.
Zij hadden, met het oog op de vele inbraken in de buurt, ook een hond aangeschaft. Omdat ze in die tijd naast het bedrijf woonden, werd het een half huis- half waakhond. Vaak liep hij op het gras achter het huis, en … daar deed hij ook wel eens wat op het gras. Terwijl we het daar over hadden kwam bijna gelijktijdig het, weet je nog (…)
De tranen rolden ons over de wangen van het lachen toen ze mij met het schaamrood op de kaken bekende dat ‘die drol’, toentertijd niet van mijn hond maar van haar zoon afkomstig was geweest. Hij had haar, kennelijk nogal trots op zijn werk, verbaasd gevraagd waar die … gebleven was.


Joke van der Ark,
juni 1993