Een onvervulde kinderwens
Als kind liepen mijn zusje en ik om de andere zondag naar mijn oma in Rijswijk. Zelf woonden we toen in de Haagse Schilderswijk, op de Vaillantlaan, dicht bij het spoorviaduct. Dat was voor ons een heel eind. Mijn moeder ging met mijn broertje op de fiets. Zo had ze, denk ik nu, de gelegenheid nog net even het huis aan kant te maken en voorbereidingen voor het avondeten te treffen. De andere week hoefden we maar ongeveer de helft van die afstand te lopen om een paar uur bij onze vader door te brengen. In de donkere dagen voor kerst zagen we, op de route naar huis, in heel wat woningen al een verlichte kerstboom staan. Iedere jaar weer vroegen we bij thuiskomst aan onze moeder of zij ook niet eerder de boom op wilde tuigen. Nee, was dan steevast het antwoord, een kerstboom hoort bij het kerstfeest. Ieder jaar waren we zwaar teleurgesteld. Maar op kerstochtend wachtte ons altijd een verrassing. Mijn moeder had ’s avonds de boel schoongemaakt, de meubels in de was gezet en een klein boompje opgetuigd dat ons vriendelijk toelachte als we op kerstochtend nieuwsgierig de woonkamer inkwamen. Ik herinner me nog goed dat we eerst nog echte kaarsjes in de boom hadden. Als die aan gingen was het feest. Je zat er stil naar te kijken of er werd gezongen. Er stond een emmer water met een spons klaar om een al te onstuimig kaarsje te kunnen doven. De boom bleef staan tot en met Drie Koningen en dan was het weer voorbij. Later, dacht ik toen altijd, later dan ga ik mijn hele huis versieren en zet al vroeg de boom op om er zo langer van te genieten.
Toch heb ik dat nooit gedaan.