November
Geheel omsloten door
een grauwe sluier
zijn we blij
met iedere frisse wind,
elke poging
van het licht
om door te breken,
wee de storm
die gaten slaat
ons overspoelt
met golven weemoed,
meevoert en
naar gelang de buien
striemt of balanceren laat.
Toen
kleedde de nacht zich aan
en ging op stap met mijn gedachten,
terug naar ’t kind
dat spelend door de straat
naar oma liep, zich aan haar
aandacht warmde, de verliefde tiener,
de jonge moeder, wakker
bij de eerste kik als ’t kleintje riep.
Ik zweefde in die nacht
door de leerschool van het leven,
zag de tijd boetseren aan mijn lijf,
rimpels verschijnen in de gladde huid
terwijl de geest gevoed werd door
het zijn, de blijheid en de pijn
eer ik weer terug was in het nu
en de slaap mij stil omarmde.
Zolang het er goed toeven is
Mijn huis wordt oud, het
laat zich niet meer voegen;
het kraakt door wind
en zon geraakt.
Het moet steeds harder
zwoegen om uit te stralen
dat het vanbinnen
nog goed toeven is.
Lang nog wil ik erin
wonen, al is het niet
van deze tijd en hier
en daar wat uitgedijd,
mijn lijf, mijn thuis.
Heimwee
naar het kind
dat groeide
in mijn schoot,
lang tafelen,
het avondrood,
een kinderlach
op de drempel
van ’n nieuwe dag,
het samenzijn,
mijn klein gezin,
gewoon geluk.
Na het feest
geniet ik met volle teugen
van de bloemenpracht,
die men, naast boekenbonnen
flessen wijn en andere geschenken,
voor mij heeft meegebracht.
Op een van de presentjes vond ik,
het was slechts voor de sier,
een enkele roos tezamen met
wat blad en minuscule appeltjes,
ik telde er wel vier.
De roos was mooi, maar
ik legde haar terzijde, want
bloemen had ik al genoeg …
Echter, de andere dag toen ik
tot mijn verrassing zag
dat zij aan schoonheid
niet had ingeboet,
heb ik haar in een glas gezet
en de plek gegeven
die zij rechtens hebben moet
en waar ze in haar eenvoud
de show nu staat te stelen.
Ik kijk ernaar