Een peentje lust ik wel
De volgende dag al gaat Jeroen
met mama naar de groenteman.
Niet naar de supermarkt, maar
zo eentje waar je van alles vragen kan.
In de winkel is het druk,
Jeroen kijkt om zich heen.
Hij weet niet hoe alles heet,
maar daar, daar in die bak ligt peen,
of worteltjes zoals een mevrouw
nu vraagt. ‘Verder nog iets?,’
vraagt de meneer. ‘Nee, dank u,
dat was alles. Verder hoef ik niets.’
Dan is mama aan de beurt en
ze vertelt hem van hun plan,
omdat Jeroen geen groente lust.
‘Oh, waar hou je dan wel van?’
‘Van pannenkoeken, van jam op brood
en pindakaas.’ Dan wacht hij een tel
en zegt, terwijl hij wijst: ‘Maar
zo’n peentje, zo’n peentje lust ik wel.’