Het speelterrein
Ik zal zo’n jaar of zes geweest zijn, misschien was het ook wel acht.
Het was niet heel dichtbij, dat weet ik nog, het speelterrein.
Er waren schommels, wippen en een zandbak voor de kleintjes.
Ik wist dat ik er eerder al geweest was: iemand had ons meegenomen, mijn zus en ik.
Kwaad was ik later thuis gekomen, ik mocht niet op de schommels en de wippen.
In de zandbak moest ik zijn. voor schommels was ik nog te klein.
Nu was ik groot, zes of acht wat dacht je! Niets zou meer verboden zijn.
Buiten de schommels, de wippen en de zandbak was er een groot veld
waarop sport en spel bedreven werd.
Tussen twee palen was een touw gespannen
waarvan aan weerszijde een groepje meisjes stond.
Zij gooiden de bal over het touw van de ene naar de andere kant.
Lijnbal, heette dat, zoals ik later leerde.
Ik ging erbij, het was immers vrij en ik kon best wel ballen.
Niemand die mij de bal toewierp, laat staan mij hielp hem één keer op te vangen.
Ik voelde me opeens weer klein, durfde niets te zeggen, nog minder weg te gaan.
Ze plaagden mij, wat deed ik daar, dat ik het zomaar waagde met hen te willen ballen.
Per ongeluk kwam hij naar mij en van de weeromstuit liet ik hem vallen.