Sydney 6 juli 2003 – 27 juli 2003

Portret van mijn vader

Het zou een emotionele reis worden, daar was ik van overtuigd. Het was immers meer dan veertig jaar geleden dat ik mijn moeder voor het laatst gezien had. Zo ook mijn broer, die veertien jaar was toen ik het ouderlijk huis verliet. Mijn anderhalf jaar oudere zus was twee keer over geweest, haar had ik dus nog een paar keer gezien. Mijn kinderen kenden hun oma alleen maar van horen zeggen. Wel hadden ze zich door de sporadische verhalen en het lezen van de roman over mijn leven tot het moment van vertrek uit Sydney een beeld kunnen vormen. Het contact met mijn moeder is pas weer tot stand gekomen nadat ik samen met mijn oudste dochter, toen zestien jaar, lid geworden was van een barbershopkoor. De dirigente moest ongeveer even oud zijn geweest als mijn moeder. Haar manier van doen en laten deed mij in ieder geval sterk aan haar denken. Nadat we een aantal repetities hadden bijgewoond werd de drang om contact met mijn moeder op te nemen zo groot dat ik op een keer spontaan de telefoon pakte en belde. Vanaf die tijd hielden wij, zij het een niet al te frequent, contact. Dat vond ik fijn, maar de behoefte om haar te zien was niet zo groot. Ik ging in die fase van mijn leven geheel en al op in mijn eigen gezin. Het verleden had ik achter mij gelaten. Al moest ik voor het schrijven van mijn boek noodgedwongen terug naar de compartimenten van de voortrazende trein waar de boel lag opgeslagen. Daarna heb ik die deuren op slot gedaan. Maar ondanks dat blijft het je achtervolgen, al die volgeladen wagons van een trein waarvan je in een bocht soms het achtereind kan zien. Terug kan altijd, je loopt dan hier en daar naar binnen, sommige passagiers herken je, anderen kijken je nietszeggend aan. Soms zoek je iets maar vindt het niet. Een ander keer word je overvallen door herinnering. Je rent een deur voorbij waarvan je weet dat je de sleutel ooit hebt weggestopt. Je weet dat het niet goed is om te lang in het reeds verlaten stuk te blijven hangen. Als je niet in het nu verblijft, heb je kans dat je de aansluiting naar de toekomst mist.

(…) In Australië verbleef ik, nadat ik van huis was weggelopen, bij een Nederlands emigrantengezin, waar ik het goed had. Mijn moeder wilde ik nooit meer zien, daar was ik van overtuigd. Het was allang geen warm nest meer waar ik uitgevallen was, maar toch! Ik miste mijn zus en broertje. Ook mijn kleine halfzusjes waarvan de jongste nog maar net geboren was. In een brief aan een vroeger schoolvriendinnetje vroeg ik of ze voor mij wilde gaan kijken of mijn vader nog bij zijn zus en zwager woonde. Daar verbleef hij nadat hij bij ons was weggegaan. Tot mijn verrassing kreeg ik een brief van haar waarin ze schreef dat mijn vader hertrouwd was en dus op een ander adres woonde.
Zes jaar had ik geen contact met mijn vader gehad. De drang om eerder contact te zoeken was er niet echt. We hadden immers een nieuwe vader waar we in eerste instantie goed mee op konden schieten. Toen mijn moeder met onze latere stiefvader naar Duitsland vertrokken was, zijn we gewoon niet meer naar onze eigen vader toegegaan.
Omdat mijn moeder dat zo wilde …?
Was ze bang dat wij aan vader zouden vertellen dat zij met haar vriend naar Duitsland vertrokken was …?
Wij waren tijdelijk bij familie en kennissen ondergebracht tot er in Duitsland woonruimte gevonden zou zijn. Ook de periode daarna toen we weer met het hele gezin terug in Nederland waren, heb ik geen contact met mijn vader gezocht. Zelfs toen we begin 1961 ‘voorgoed’ naar Australië emigreerden was de behoefte er niet om mijn vader gedag te zeggen. Ik herinnerde mijn vader alleen maar als de vader naar wie we om de andere week op zondagmiddag naar toegingen, die ons mee naar de Cineac nam, naar de speeltuin of zomaar uit wandelen.

Ik schreef hem. Hij schreef terug en stuurde mij foto’s. Het leek een aardige vrouw met wie hij getrouwd was. In één van zijn volgende brieven vroeg hij of ik ervoor voelde naar Nederland te komen. Ik ging erover nadenken. Het was een kans om een band met mijn vader op te bouwen. Hem te leren kennen. Wat wist ik eigenlijk van hem? Het liet mij niet meer los en uiteindelijk besloot ik de sprong te wagen. Dat ik daarmee een deur dichtdeed die, door de grote afstand, niet makkelijk meer open zou gaan, besefte ik toen nog niet.

Op een sombere oktoberdag in 1962 zag ik mijn vader terug. Dat hij en zijn vrouw zich voorgenomen hadden mij liefdevol op te nemen, daar twijfel ik geen moment aan. Al snel merkte ik dat mijn stiefmoeder het in huis voor het zeggen had en dat mijn vader het daarbij liet. Als ik, ouder geworden, aan die periode terugdacht vroeg ik me wel eens af waarom ik niet meer mijn plek opgeëist had. Uiteindelijk wilde ik mijn vader leren kennen, daarvoor was ik naar Nederland gekomen. Zelfreflectie leerde mij dat ik niet zo’n opeiser ben. Ik trek me terug als mij de hand niet gereikt wordt.

Twee jaar heb ik bij mijn vader en stiefmoeder in huis gewoond. Terugkijkend denk ik dat het ook voor hen niet meeviel om er ineens een dochter van zeventien jaar bij te krijgen. Het overheersende gedrag van mijn stiefmoeder en haar jaloerse aard hebben echter belet dat ik een goede band met mijn vader op kon bouwen. Ik ben nooit van mijn vader gaan houden zoals ik vroeger, als kind, van mijn moeder hield.

Mijn zusje kwam in 1973 met haar drie kinderen een paar weken naar Nederland omdat ook zij de behoefte had haar vader te zien. Mijn vader is in de jaren tachtig alleen (want mijn stiefmoeder durfde niet te vliegen) een paar weken naar Australië geweest. Natuurlijk was ik erg benieuwd hoe hij het ervaren had. Op de dag van terugkomst waren wij echter niet welkom omdat dat te druk zou zijn en te vermoeiend. Teleurgesteld heb ik een boze brief geschreven. Daar heb ik nooit iets op gehoord. Liever had ik gehad dat hij een boze brief terug geschreven had of gekomen was om het uit te praten. Omdat ik het vermoeden had dat mijn vader zich weer eens de wet had voor laten schrijven heb ik de band volledig verbroken. Dat heb ik zo gelaten tot het bericht kwam dat mijn vader, in de war, tegen een rijdende trein was opgelopen. Ik had geen verdriet toen hij niet al te lang daarna aan een hartstilstand overleed. (…)

Als ik dit verhaal schrijf ben ik een paar dagen van de grote reis terug. Ik ben niet in de war omdat het weerzien met mijn moeder niet zo emotioneel was als ik van te voren gevreesd had. Ik ben niet in de war omdat ik zoveel van mijzelf in het karakter en uiterlijk van mijn broer herkende.

Wel ben ik in de war:
    - omdat ik ook mijn vader in mijn broer terugzag;
    - door de goede herinneringen die mijn zus en broer aan het bezoek van hem aan Australië koesteren;
    - door de liefde waarmee de volwassen zoon van mijn zus over zijn opa spreekt als hij herinneringen
      ophaalt aan zijn bezoek aan Nederland als klein jochie;
    - omdat er bij mijn broer een groot, door hemzelf getekend, portret van mijn vader bij hem aan de
       muur hangt en bij mijn zus een foto.

Ik ging naar Australië om na zoveel jaar mijn moeder te ontmoeten, dat ik daar ook mijn vader tegenkwam heeft mij volkomen overdonderd.


Joke van der Ark