Pluis
Mijn kattenleven
Daar lag ik dan, ik kleine kater
in een doos half vol met water.
Mijn vader en moeder dood
geen eten nog geen korstje brood.
Zo werd ik daar toen aangetroffen
net op tijd dus dat was boffen.
Een lieve dame zag mij aan
zij was zeer met mijn lot begaan.
Op naar de dierenarts met spoed.
Deze zei: “Het komt wel goed,
als u om de twee uur een flesje geeft
denk ik dat hij het overleeft.”
Die dame had geen tijd voor zo een klus,
dus bracht ze mij heel snel naar zus.
“Zus, luister even, kijk eens hier,
wil jij zorgen voor dit dier?
Om de twee uur moet hij een fles.”
Natuurlijk zei haar zusje: “Yes.”
Zij nam mij liefdevol in huis
een van haar zonen zei: “Ha, Pluis.”
Dat werd dus in ’t vervolg mijn naam.
Plots was ik blij met mijn bestaan.
Ik dronk uit een poppenfles, jawel!
Dat zorgde voor een snel herstel.
Jammer dat ik daar niet blijven mocht
nieuwe meubels, pas gekocht!
Een prachtig bankstel van echt leer
en katjes gaan nogal tekeer.
Dus ging ik, ‘Heer Kat Pluis’,
wonen in een ander huis.
Een leuk gezin, ook met z’n vieren
zij hielden eveneens van dieren.
Ik kreeg het daar wel naar mijn zin
kon er zelf uit en ook weer in.
Muizen en vogels ging ik vangen
en fijn in de gordijnen hangen.
Eten en liefde in overvloed
dat deed mijn kattenhartje goed.
Op een dag, dat was wel leuk,
hing er in huis een kwalijke reuk,
baas en vrouw kropen in het rond
met hun neus dichtbij de grond.
Zo is het ervan gekomen
dat mijn trots mij werd ontnomen.
Er was nog iets dat mij niet zinde
‘t baasje kon zijn draai niet vinden.
Dat verhuizen keer op keer
wennen was het telkens weer.
Nu nog kan ik daarom treuren;
het erge moest toen nog gebeuren.
Je gelooft het nooit, het werd wel bont
de baas en vrouw kochten een hond.
Eigenlijk had ik dubbel pech
er was een baby onderweg.
Hond kwam als eerste bij ons binnen
dus kon ik mooi met hem beginnen.
Ik zei: “Hond moet jij eens even horen,
jij komt hier wel mijn rust verstoren.
Ik was hier toevallig eerst.
Ik ben een kat, mijn naam is Pluis
en kwam als eerste hier in huis.
Heus ik meen het serieus,
ik haal het vel zo van je neus.
Ik mag bij de vrouw op schoot,
haal dus weg die dikke poot.”
Joris, zo noemde ze dat beest,
maakte van iedere dag een feest.
Hij voelde zich al heel snel thuis
het was niet langer meer mijn huis.
Ik dacht: daar maak ik een einde aan.
Ik zorg wel dat die hond zal gaan.
“Hond mieter op, je bent zo hinderlijk;
ook ben je nog niet zindelijk.
Je schrokt je eten zo naar binnen;
je bent al klaar als ik nog moet beginnen.”
Het hielp niet veel al mijn gezeur;
niemand wees dat beest de deur.
Toen deed hond iets onvergefelijks
iets héél héél vreselijks:
hij pieste tegen alle bedden.
Het vrouwtje schreeuwde, ik dacht wedden,
nu moet hij natuurlijk weg.
Dat ging niet door, ik had dus pech.
Joris ging met piesen door
hij nam er zelfs de stoelen voor.
Ten einde raad was ze, de vrouw.
Die rothond had niet eens berouw.
Wel zijn ze naar de dierenarts gegaan
ook met hond zijn … was het gedaan.
Aardig is het niet, maar ik had wel plezier.
Nu waren we beiden een weet-je-wel dier.
Toen gebeurde er iets wat ik heel zielig vond
de vrouw liep niesend in het rond.
De dokter vertelde haar dat ze allergisch was.
Een wijze raad kwam wel van pas.
De beesten moeten uit het huis.
Zij zei: “Mijn Joris en mijn Pluis!
Geen beest gaat er bij mij weg,
ik allergisch, domme pech.”
Met hond werd het toch nog vrede.
Ik was gelukkig en met reden.
We raakten aan elkaar gewend en
baby werd een hele vent.
Zij zijn lief voor mij geweest,
al was ik soms een vreselijk beest.
Ik plaste en poepte weleens in huis
dan riep ze:
“Wat ben je toch een rotkat, Pluis!”
Oh! Dit is nog een hele mooie.
Ooit zat het huis barstensvol vlooien.
Ik vond het eigenlijk wel leuk
iedereen stikte van de jeuk.
De spuitbus kwam er aan te pas
en nijdig dat het vrouwtje was.
Soms was ik ziek en wat lamlendig
dan hielp ze mij, ja heel behendig.
Nu ben ik vijftien jaar en oud,
ben mager, heb het voortdurend koud.
Ik heb vrede gesloten met die Van Hondenvreugd
dat doen mijn kattenhartje deugd.
Ik kijk terug met veel plezier
op mijn leven als een dier.
Pluis