Hé, waar is Pluis?

Onze kater had zich al een paar dagen niet laten zien. Al ging hij niet meer zo vaak op avontuur, misschien was hij, in de waan dat hij nog jong en krachtig was, zich toch buiten aan het vermaken. Als dat zo was, kwam hij, zoals vroeger, vanzelf wel weer boven water.
Maar ’s avond vlak voordat wij naar bed zouden gaan, kwam hij tevoorschijn. Wat liep hij moeilijk. Hij sleepte zich als het ware voort. Ik pakte hem op. Dat scheen pijn te doen. Voorzichtig zette ik hem weer neer en hield hem in de gaten. Dit was niet goed, we zouden naar de dierenarts moeten.
Ik belde de dienstdoende arts en we mochten komen. Samen met mijn dochter ging ik, met onze nu toch wel zielige Pluis op pad. We hadden wat moeite met het vinden van het juiste adres. Dit alles speelde zich nog af voor de TomTom tijd. De dierenarts vroeg of Pluis de laatste tijd moeite had met plassen. “We hebben een kattenbak, die ik regelmatig schoonmaak,” zei ik, “maar hij gaat ook regelmatig naar buiten, dus maakt hij er niet altijd gebruik van.”
“Och, och,” zei de dierenarts nadat hij hem onderzocht had, “jullie hadden geen tien minuten later moeten komen. Zijn urineweg zit verstopt met blaasgruis, daardoor kan hij niet plassen.” Door grote druk op de blaas uit te oefenen perste hij, als het ware, al de opgehoopte urine naar buiten. We kregen medicijnen mee. En … we moesten contact opnemen met onze eigen dierenarts, want deze behandeling moest net zolang worden herhaald, tot het gruis verdwenen was, en hij weer zelf kon plassen.
Och wat had ik met hem te doen. Dat knijpen en persen deed zo’n pijn. Ik vond het vreselijk.
Iedere dag als ik, met Pluis op schoot, in de wachtkamer zat te wachten, kwam hij met zijn voorpootjes tegen mij opstaan, waarmee hij mij leek te smeken hem te helpen en te zorgen dat die meneer daar binnen hem niet zo’n pijn zou doen. Ik kon Pluis echter alleen maar troosten en liefkozen en hem op die manier uit leggen dat het voor zijn eigen bestwil was.


Joke van der Ark
10 november 2015