Puzzelstukken
Te veel druk had mijn arme hoofd de laatste tijd te verduren gehad en nu reageerde ik hevig op die opgebouwde
spanning. Een paar maanden was het al aan de gang. Eerst was er het nieuwe computersysteem op kantoor
met de nodige problemen en daarna de werkdruk. Dat het ook gedeeltelijk kwam omdat ik een jaar met
ingrijpende gebeurtenissen achter de rug had en ik in die periode daarna in een hevige opruimwoede terecht
was gekomen, realiseerde ik mij pas later. Zeven jaar woonde ik in mijn flatje en ik had in die tijd aardig wat om
mij heen verzameld. De onderliggende gedachten, de aanleiding tot die opruimwoede, drukte zwaar. De man
waarvan ik gescheiden was, maar met wie ik meer dan dertig jaar mijn leven gedeeld had, de vader van mijn
kinderen was op negenenvijftig jarige leeftijd plotseling overleden. Die leeftijd kwam er voor mij ook aan en ik
maakte mij zorgen. Al betrof dat vooral de rommel die ik achter zou laten als ik plotseling zou komen te over
overlijden. Ik moest en zou de boel op orde hebben. Mijn foto’s moesten ook nodig onderhanden genomen
worden. Dat was trouwens iets wat ik mij al vanaf de verhuizing naar mijn flat voorgenomen had.
De fotoreportage van het familiebezoek in Australië had ik direct in handzame fotomapjes gedaan. Dat vond ik ook een goed idee voor mijn andere foto’s. Ik besteedde avond aan avond aan het loshalen uit albums, het uitzoeken van foto’s, het orderenen en in mapjes steken. Zo trok in korte tijd mijn hele leven aan mij voorbij.
Doordat datzelfde verleden mij, na de uitbarsting op kantoor, als een vloedgolf overspoelde, was ik helemaal in de war. Ten eerste begreep ik niet dat het mij zo te pakken had en ten tweede vond ik het vreemd dat ik er niet mee om kon gaan. Dat het er was, oké, maar dat ik het niet kon mannen verbaasde me, ik had immers al eerder in dergelijke situaties verkeerd.
Na die eerste uitbarsting was ik de volgende dag gewoon weer naar mijn werk gegaan. Het ging wel dacht ik, maar na twee dagen moest ik toegeven dat het niet ging en dat het beter was een poosje thuis te blijven. Ik belde mijn huisarts en vertelde hem wat er aan de hand was. “Ga maar eens praten met een psychotherapeute”, raadde hij mij aan.
Ik was al weer aan het werk toen ik mijn eerste afspraak had. Ik vertelde wat er aan de hand was en dat de
spanning op kantoor als een gootsteenontstopper gewerkt had waardoor alles, wat ik veilig weggestopt waande,
over mij heen gespoeld was. Uiteraard vroeg ze, of ik het naar mijn zin had op mijn werk, waar ik niet
bevestigend op kon antwoorden. Ik zei dat ik het wel met de mensen kon vinden maar dat ik door het werk dat
ik deed nou niet bepaald het gevoel had als mens te groeien. Of de mogelijkheid bestond om minder te gaan
werken, vroeg ze mij. Ik vertelde haar dat ik van plan was om vanaf mijn zestigste verjaardag vier dagen te
gaan werken maar dat het nog anderhalf jaar zou duren en dat Bruin dat nu nog niet kon trekken. “Probeer in
ieder geval, al is het dan maar tijdelijk, toch een paar uur per week minder te gaan werken” raadde ze mij aan,
“dan heb je iets meer tijd voor jezelf”.
In het kort vertelde ik haar mijn levensgeschiedenis en dat ik het zo vreemd vond, nog steeds van een man te houden van wie ik na meer dan dertig jaar huwelijk gescheiden was. Bij wie de laatste jaren van dat huwelijk nou niet de meest jofele jaren van mijn leven waren geweest. Dat ik eigenlijk gehoopt had dat onze verstandhouding door weg te gaan beter zou worden, maar dat mijn man, nog voor ik goed en wel het huis uit was, naar een relatiebureau gestapt was. Dat het feit dat ik blijkbaar makkelijk vervangbaar was mij veel pijn gedaan had. Ik vertelde dat hij een paar jaar daarna plotseling overleden was en dat ik daar, ondanks dat ik van hem gescheiden was veel verdriet van had. Dat het nog mijn leven beïnvloedde en dat ik waarschijnlijk daardoor ook niet openstond voor een nieuwe relatie. “Ik moet er zelfs niet aan denken dat er iemand anders aan mijn lijf zit, terwijl ik wel behoefte heb aan iemand om mee te praten. Eigenlijk weet ik niet echt wat ik wil”, besloot ik mijn relaas. “Hoe komt het volgens jou dat je nog zo vaak aan je man moet denken”, vroeg ze mij. “Omdat hij een sterk karakter had en daardoor een krachtige persoonlijkheid was denk ik. We zijn jong getrouwd en voor mij is er nooit iemand anders geweest. Ik hoef in mijn lunchpauze maar langs een etalage van een mannenmodezaak te lopen en vanuit mijn ooghoek een glimp van een in een bepaalde houding staande etalagepop op te vangen of hij is in mijn gedachte”. Zij vertelde mij dat het allemaal niet zo vreemd was dat de gang naar een relatiebureau helemaal bij de persoonlijkheid hoorde zoals ik die beschreven had en dat het ook niet raar was dat ik nog zo vaak aan hem dacht.
Ik heb sowieso vaak heimwee naar het verleden en dan vooral naar de periode waarin we één gezin waren en iedereen nog thuis was. Dat is nu allemaal verleden tijd. Natuurlijk begrijp ik dat iedere moeder door zo’n periode heen gaat als de kinderen allemaal het huis uit zijn, maar mijn leven is nog niet één keer vloeiend van de ene periode in de andere gelopen. In het verlengde daarvan is het dus niet zo vreemd dat ik nu een leven leid waarvan ik in de verste verte niet had kunnen dromen.
De laatste tijd verdiep ik me ook voorzichtig in de psychologie. Het maakt veel duidelijk. Eerst was er de filosofie waardoor ik het gedrag van mijn zoon beter ben gaan begrijpen en nu dus de psychologie. Ik vind het wel eens jammer dat het niet andersom gegaan is. Eerst leren en dan leven. Maar ik begrijp ook, dat het dan allemaal niet zo duidelijk overgekomen zou zijn. Over veel thema’s, die ik in de literatuur tegenkom, heb ik zelf al eens geschreven. Eigenlijk ben ik alleen maar blij dat ik in mijn drieënveertigste levensjaar naast de drang om te leren tevens heb toegegeven aan de drang om gedichten te schrijven en daar ook meteen mee naar buiten te treden. Ik deed het gewoon in onbevangenheid en naïviteit. Later zou ik dat, denk ik, niet meer gedurfd hebben.
Ik was zeventien toen ik op een keer kwam thuis van mijn werk en er een vriend van de verloofde van mijn stiefzusje op bezoek was. Hij, lang en blond, stond op om mij te begroeten en de vonk sloeg over. Op 24 november 1968 zijn we getrouwd. Daar mijn man de jongste van een groot gezin was en iedereen het huis al uit was konden we bij mijn schoonmoeder inwonen. Ik kon het, ondanks het grote leeftijdsverschil, goed met mijn schoonmoeder vinden. Omdat mijn man in de horeca werkzaam was en daardoor ook ’s avond en ’s zondags werkte was ik vaak bij haar. ’s Zondags was het een gezellige boel als ze allemaal thuis kwamen. Ik merkte er in die tijd dan ook niet zoveel van dat mijn man, op de dagen dat de meeste mensen vrij waren, afwezig was. Daar kwam verandering in toen we na een aantal jaren naar Limburg verhuisden. Inmiddels hadden we al een dochtertje dus het vooruitzicht op zelfstandig wonen en grotere behuizing trok mij wel aan. Ook hier betrof het een baan in de horeca en wat ik eerst niet zo gemerkt had viel loodzwaar op mij neer. Daar zat ik alleen in een vreemde omgeving met een kindje van bijna een jaar. Werk zoeken was geen optie. Ten eerste had ik geen oppas en door het onregelmatige werk van mijn man was het niet haalbaar om de taken te verdelen. In Den Haag had ik nadat ik gestopt was met werken in de kapsalon, nog een aantal klanten aan huis gehad. Hier kende ik nog niemand dus voorlopig zat dat er niet in.
In Limburg werd ons tweede dochtertje geboren en een jaar daarna verhuisden we terug
naar Den Haag. Ik nam mijn moederrol zeer serieus en genoot van de kinderen. Zelf
zo dat ik graag nog een derde kind wilde. Dat liep op een miskraam uit en het verlangen
naar nog een kindje werd wat weggedrukt omdat we weer verhuisden, deze keer naar
Middelharnis. De meisjes en ik ondernamen van alles samen. We gingen fietsen en zwemmen
en zij en ik namen ballet-
Mijn man en ik groeiden steeds verder uit elkaar. “Thuis”, dat waren de kinderen en ik en er was “de zaak” en papa. Mijn zoon is van het begin af aan een heel ander kind gebleken dan mijn meiden, moeilijk opvoedbaar en uiteindelijk niet meer te mannen. De meisjes zijn toen ze gingen studeren op kamers gaan wonen en kwamen alleen in de weekeinden nog thuis. Meestal zaten ze dan tussen een ruziënde vader en moeder. Aan het compagnonschap kwam een einde en de dreiging van een naderend faillissement hing al in de lucht. Uiteindelijk kon ik het allemaal niet meer aan en ben ik begin 1997 zelfstandig gaan wonen.
Ik had het geluk dat ik via het Arbeidsbureau een omscholingscursus voor secretaresse mocht gaan volgen. Die opleiding zou een jaar duren. Omdat ik dacht de bus niet te kunnen betalen besloot ik te gaan lopen. Dat heb ik al die tijd volgehouden. Acht kilometer heen en ook weer terug. Het lopen beviel mij zo goed dat ik vanaf die tijd heel wat afstanden gelopen heb. Het is goed voor je lijf en je geest komt tot rust. Ook het besef dat je overal komt als je gewoon de ene voet voor de andere zet, de afstanden ook de werkelijke afstanden in de tijd zijn en je kunt genieten van alles wat je onderweg ziet, deed mij goed.
Nadat ik hem op weg naar mijn opleiding een paar keer ’s morgens vroeg zomaar op de brug tegengekomen was, hoopte ik iedere keer dat ik hem zou zien, mijn zeventienjarige zoon. Bij het begin van de brug keek ik al naar hem uit. Als ik hem in de verte zag aankomen op zijn fiets of brommer maakte mijn hart een sprongetje van blijdschap. Meestal stapte hij even af voor een praatje eer we ieder onze eigen kant op gingen. Ondanks de blijdschap van de ontmoeting werd ik er erg verdrietig van. Hij woonde toen in een tehuis voor jongeren die, om wat voor reden dan ook, niet meer thuis konden wonen. Er waren heel wat ruzies en tranen aan vooraf gegaan. Het was in die tijd één brij van ellende waar we ons iedere dag maar weer doorheen moesten worstelen.
Ik was gelukkig bijna klaar met mijn opleiding toen mijn man mij belde om te zeggen dat hij het maandelijkse bedrag, voor mijn administratieve werk en de uren die ik in het restaurant hielp, dat hij mij was blijven betalen, niet meer kon overmaken. Een paar maanden later las ik in de krant dat het bedrijf failliet verklaard was.
Altijd heb ik sterk het gevoel gehad dat de veranderingen in mijn leven, aan mij opgedrongen werden, dat ik
daarin geen zeggenschap had, het een soort lotsbepaling was. Terugkijkend, denk ik dat ik wel degelijk, zij het
onbewust, invloed gehad heb op de gang van zaken. Door in te stemmen met de veranderingen en, hoe vreemd
mij dat ook voorkomt, ook door eigen keuzes. De bewuste keuze om naar school te gaan om alsnog een
middelbare opleiding te gaan volgen welke uiteindelijk tot een VWO diploma geleid heeft en wellicht ooit met
een studie vervolgd wordt, is mij het meest dierbaar. Mijn leven leek opgebouwd uit losse puzzelstukken. Het
leren met de daaruit voortvloeiende interesse in de filosofie en psychologie heeft mij geholpen er één geheel van
te maken.
Joke van der Ark