Toen ging de telefoon

Onze dochter die dat jaar als au pair in Genève verbleef zou met de Kerst naar huis komen. Ze had inmiddels veel vrienden gemaakt, jonge mensen van verschillende nationaliteiten die daar ook als au pair werkten of een werkstudie deden aan het Cern (Centre Europiën Resarch Nucleaier). Een van hen, een Nederlandse jongen zou ook voor de Kerst naar huis gaan. Hij was bereid een paar meisjes mee te nemen. Omdat mijn dochter mij vertelde dat deze jongeman al meer met de auto heen en weer geweest was had ik geen bezwaar. Een van de dames had ook een rijbewijs, dus konden ze om de beurt een stuk rijden. Daar ik zelf ook auto rij en zeker niet tot die mensen behoor die denken dat alleen anderen ongelukken kunnen krijgen, drukte ik haar op het hart alleen dan mee te rijden als ze er het volle vertrouwen in had en niet alleen om een dure treinreis uit te sparen.
Uiteindelijk werd het zo geregeld dat ze ’s avonds laat zouden vertrekken. Nu had ik het helemaal niet op ’s nachts rijden maar ik had A gezegd, dus oké, en ze was per slot van rekening achttien jaar, dus oud genoeg om zelf te beslissen. Ik vroeg of ze mij wilde bellen als ze vertrokken. Dat deed ze, ik vertelde haar dat het weerbericht in Nederland mist doorgaf voor de vroege ochtend. Die avond ging ik met een vreemd gevoel naar bed, wetende dat mijn dochter ergens door de nacht reed. Toch sliep ik wonderwel goed. Ik schrok wakker van de telefoon naast mijn bed. Zes uur was het en nog pikdonker. Mijn eerste gedachten waren dan ook, ‘nee hè…, laat het alsjeblieft niet waar zijn. Ik nam de hoorn van het toestel en… gelukkig hoorde ik haar stem. “Ja, ze hadden een aanrijding gehad. Nee, er was niemand ernstig gewond.” Een van de meisjes was aan haar gezicht gewond en had, naar later thuis bleek, haar kaak gebroken. Ze waren allemaal nagekeken in een ziekenhuis ergens in het zuiden van België. Het gewonde meisje moest nog een dag blijven. De anderen werden opgehaald door de moeder van de chauffeur, die al vanuit Amsterdam onderweg was.
Eenmaal thuis hoorden we het hele verhaal. Er was een vrachtauto door een schuivende lading gaan scharen. Dat had een kleine kettingbotsing veroorzaakt. Mijn dochter en het meisje dat gewond raakten zaten achterin de kleine tweedeursauto. De chauffeur en het meisje voorin stapten meteen uit. Ze kregen de schrik van hun leven toen zij de voeten van mijn dochter buiten de auto zagen steken. De auto was aan de onderkant als een harmonica in elkaar gedrukt. Door de klap waren haar voeten, zonder dat ze daar erg in had naar buiten geschoven. Ook vernam ik dat die twee achterin in de auto waren blijven zitten tot er hulp kwam. “Hoe kon je nou zo iets stoms doen!” riep ik verschrikt, wetende dat ik mijn kinderen wel honderd keer op het hart gedrukt had, nooit in een verongelukte auto te blijven zitten vanwege het brandgevaar. “Ja, maar dat andere meisje was helemaal versuft, ik kon haar toch niet alleen in die auto laten zitten.” “Jullie hadden ook haar niet moeten laten zitten,” was mijn antwoord. Dat ze alle geluk van de wereld hadden gehad bleek toen de politie arriveerde. Er was namelijk heel wat benzine weggevloeid. “Ja,” zei mijn dochter, “ ik rook eigenlijk als steeds een benzine lucht, maar dat drong niet tot mij door.”
We hebben fijne kerstdagen gehad, vooral door het besef dat alles goed was afgelopen. Door het rinkelen van de telefoon in de nog pikdonkere nacht, terwijl ik wist dat één van mijn kinderen onderweg was, was ik me weer eens heel duidelijk bewust van de betrekkelijkheid van het leven.


Joke van der Ark