Te gek voor woorden

Weer ben ik met mijn man mee op zweefvliegkamp in Slowakije, de plaats waar hij mij drie jaar geleden ten huwelijk vroeg. De meeste vliegers kamperen met hun gezin op het vliegveld, maar daar voel ik niets voor. Ik heb het nooit gedaan er wil er, de zestig gepasseerd, ook niet aan beginnen. Slapen in een hotel is dan ook mijn voorwaarde om mee te gaan. Mijn man moet echter ’s morgens vroeg al weg om bij de briefing aanwezig te zijn en om te horen of hij wel of niet vliegt. Meestal weet hij dat van te voren, maar je kunt nooit weten of er iemand die aan de beurt is geen zin heeft die dag.
Het is erg warm. Op de hotelkamer blijven, waar weliswaar airco is, vind ik geen optie. Het geluid dat het ding voortbrengt, werkt na een tijdje op mijn zenuwen. Ik sms mijn man met de vraag of hij gaat vliegen en krijg een berichtje terug, dat het er niet in zit. “Maar, heb je zin om hierheen te komen? Dan lopen we naar dat meertje dat je zondag op je fietstocht gezien hebt.”
Het is heerlijk als ik even later, petje op en luchtig gekleed, langs de landerijen loop. In de tijd waarin dit verhaal zich afspeelt ben ik nog een vervent zonaanbidster. Er is niemand te zien dus trek in mijn topje uit zodat mijn schouders bruin kunnen worden. De afstand valt tegen, ik zie al een hele tijd het vliegveld liggen maar kom er niet dichterbij. Wanneer ik uiteindelijk het punt nader waar we afgesproken hebben stuur ik mijn man een sms’je. Maar als ik er arriveer is er niemand te zien. De weg waarlangs verderop bomen en struiken staan neemt daar een bocht van het vliegveld af. Dus sms ik hem met de vraag waar hij blijft. Terwijl ik dat doe en geen oog heb voor wat er om mij heen gebeurt springt hij, mij een appelflauwte bezorgend, uit de bosjes tevoorschijn.
Giechelend als twee tieners lopen we verder. Ik, nog steeds in mijn bh. “Heb jij het niet warm?” vraag ik even later aan mijn man die met korte broek, polo en sokken aan naast mij loopt. “Waarom trek je niet wat uit?” “Dat gaat niet want dan schrijnen de banden van mijn rugtas langs mijn rug.” “Je durft niet”, plaag ik hem, terwijl ik verder loop. Als ik in de gaten krijg dat hij achter blijft, kijk ik om. Hij loopt midden op de landweg, alleen sokken en schoenen aan, de rest heeft hij in zijn rugtas gestopt die hij in zijn hand houdt. Niet het feit dat hij naakt is, maar zijn vooruitgestoken vlaggenstok bezorgt mij lachstuipen. Zonder gêne stapt hij verder. Wat als er onverhoopt toch een auto langs komt? We zoeken een plekje tussen het hoge gras waar niemand ons kan zien. Of, … zouden ze ons uit een zweefvliegtuig kunnen zien schiet het nog even door mij heen.


Joke van der Ark
7 februari 2015