Gepubliceerd in Schoon Schip,
Vlaams-Nederlands literair/cultureel tijdschrift, 22e jaargang, nummer 2/2015
De kracht van het alleen-zijn vervolg van pagina 1
Maar helaas voor mij, onze dochters waren inmiddels vijf en drie jaar, verhuisden we na een aantal jaren alweer. Deze keer naar Middelharnis waar mijn man een mooie baan kreeg in een toprestaurant. Opnieuw moest ik de nabijheid van familie en vrienden missen. Gelukkig waren de mensen op Goeree-Overflakkee in het algemeen een stuk vriendelijker dan in Limburg. Ook waren de meisjes al wat ouder waardoor ik me minder eenzaam voelde. Natuurlijk besefte ik, voordat ik met mijn man trouwde, dat hij in de horeca werkte en ben ik in mijn verlovingstijd ook meer alleen geweest dan mij lief was. Toen had ik er echter geen idee van, wat een zware wissel het uiteindelijk op mijn leven zou trekken. Maar vooralsnog hadden we het op Flakkee naar ons zin. Tijdens het wachten bij school sprak ik met andere moeders waaruit vriendschappen ontstonden. De meisjes en ik gingen naar muziek- en balletles, we zwommen veel en mijn man en ik gingen op zijn vrije dag tennissen. Ik heb er in die tijd zelfs van genoten dat wij iedere dag vroeg aten, omdat mijn man om zes uur weer op zijn werk moest zijn. In de zomer hadden we immers nog zeeën van tijd om een stuk te gaan fietsen. Dat deden we met een vriendin en haar twee kinderen. Haar man werkte in continudienst, dus zat zij zo’n beetje in hetzelfde schuitje. Ik bewaar fijne herinneringen aan die fietstochten.
Toen we eenmaal goed en wel gesetteld waren en de trotse bezitters van een premiekoopwoning waren, kwam een langgekoesterde maar diep weggestopte wens weer bovendrijven. In onze tijd in Den Haag had ik een miskraam gehad en door de verhuizing en alles wat daarom heen hing, was het verlangen naar een derde kind naar de achtergrond geraakt. Nu alles op rolletjes liep, was het er weer. Maar zouden de meisjes, inmiddels al wat ouder, het leuk vinden om nog een broertje of zusje te krijgen? Daar hoefden ze niet lang over na te denken. Ze vonden het enig. Dat het nog een heel jaar duurde eer ik zwanger raakte, had ik natuurlijk niet in de planning opgenomen. We waren dolgelukkig toen het eenmaal zover was. De nieuw baby werd ongeveer half april verwacht. Alles was klaar en hoe dichter de uitgerekende datum naderde hoe meer we ons erop verheugden. We stelden ons voor hoe het zou zijn als het kindje er eenmaal was en hoe we met z’n allen, vooral de meisjes en ik van de baby zouden genieten.
Eind april 1980 werd onze zoon geboren. Een dag voor de kroning tot koningin van prinses Beatrix. Wat liep het allemaal anders. Na de geboorte werd ik met mijn zoon in vliegende vaart naar het ziekenhuis gebracht, mijn dochtertjes in ongerustheid achterlatend. In plaats van gezellig thuis met mijn gezin, lag ik in een ziekenhuisbed met in beide armen een infuus. Van de kroning heb ik toen uiteraard ook niet veel meegekregen.
De jaren daarna vormden we met z’n vijven een leuk en gelukkig gezin. De eerste barsten kondigden zich aan toen mijn man samen met een oud-collega een eigen restaurant ging beginnen en zonder eerst met mij te overleggen, de administratie van het bedrijf in mijn schoenen schoof. Het duurde even eer we in onze nieuwe woonplaats een woning vonden, dus bleef hij, omdat het nogal een stukje rijden was, de hele dag en avond van huis. Ik moest zelf maar uitzoeken hoe ik het met de administratiewerkzaamheden redde.
Ik had gehoopt dat hij, nadat we voor de zoveelste keer verhuisd waren wat meer thuis zou zijn, maar niets was minder waar. Zijn werk nam een steeds belangrijkere plaats in zijn leven in. Op een keer wilde mijn zoontje weten of zijn vader al naar het werk was: Hij vroeg: “Waar is papa, is hij al naar huis?” Zover was het dus al gekomen dat zijn zoontje het restaurant als papa’s huis beschouwde. Tijdens het avondeten was hij niet bij zijn gezin, maar at met het personeel. Wij misten hem, samen eten is immers een belangrijke familieaangelegenheid. Wat dat gemis werkelijk betekende, merkte ik toen ik met een medewerkerster twee dagen voor ons bedrijf op een beurs stond. Voor het gemak aten we ’s avonds mee in het restaurant. De familiare gezelligheid de aan tafel heerste kwam zo hard bij mij binnen, dat ik spontaan in een huilbui uitbarstte.
Ik kreeg het er steeds moeilijker mee als hij op zondag, de dag dat het restaurant gesloten was, tijdens het eten steeds maar weer op zijn zoon mopperde, omdat deze niet netjes genoeg zijn mes en vork hanteerde. Meestal hadden we dan al een paar glazen wijn op, wat de kibbelpartijen alleen heviger maakte. Ik zou het liefst hebben dat hij meer thuis was en zich in het algemeen met de opvoeding van de kinderen bemoeide in plaats van iedere zondag maar weer op zijn zoon te fitten. Ik kon in dat opzicht wel wat steun gebruiken omdat onze jongste vanaf het begin niet zo makkelijk opvoedbaar bleek te zijn als zijn zusjes.
Dat kwam nog duidelijker tot uiting in de pubertijd. Voordat wij er achter kwamen dat hij hem gepiept was, bleek hij ’s nachts al diverse keren stiekem het huis verlaten te hebben om met zijn vrienden op avontuur te gaan. Wat ze allemaal uitspookten wisten we niet, totdat ze door hun overmoed en baldadigheid ernstige schade aan in aanbouw zijnde gebouwen aangebracht hadden.
Nadat het restaurant een periode van bloei gekend had en daarbij zelfs een Michelinster had verworven, liepen de zaken door allerlei omstandigheden terug wat resulteerde in een breuk tussen de compagnons. Dit had natuurlijk een weerslag op ons gezin.
Ons huwelijk dat al scheuren vertoonde kwam nog meer onder druk te staan. Daar kwam bij dat onze zoon zich steeds meer tegen ons af ging zetten. Door dit alles ging het ook met mij niet goed. Ik had op een gegeven moment het gevoel alsof er tegelijk aan mijn hoofd, benen en armen getrokken werd. Eind 1995 zochten we hulp en niet alleen onze zoon, maar ook ik kreeg bij het RIAG een aantal consulten met een psychologe. Het waren fijne gesprekken. Ik vertelde haar dat ik me vaak zo eenzaam en in de steek gelaten voelde, dat mijn man en ik niet nader tot elkaar kwamen, ondanks dat ik vanaf het begin de administratie deed en daardoor dondersgoed wist hoe de zaken ervoor stonden, wat het harde werken en zijn afwezigheid thuis alleen maar wranger maakte.
Ook vertelde ik dat ik in 1988 begonnen was met het schrijven van gedichten waarin ik mijn gevoelens probeerde te uiten en dat ik sinds datzelfde jaar met veel plezier de moedermavo volgde en voor vier vakken zelfs al een certificaat behaald had. Als reactie op wat ik haar vertelde, raadde ze mij een boek aan dat ik beslist moest lezen. Ze wist echter alleen de titel. Ik heb lang gezocht, maar dat boek kon ik nergens vinden. De titel zal waarschijnlijk niet helemaal correct geweest zijn en zonder naam van de schrijver was het toen lastig zoeken.
Na een aantal jaren doorgetobd te hebben waarin ik af en toe in het restaurant meewerkte en later een paar avonden in de week in de pas gestarte brasserie, kon ik er niet meer tegenop en ben ik uit mijn huwelijk gestapt. Ik kreeg een flatwoning toegewezen waar ik begin 1997 ging wonen. Met goedvinden van mijn man kon ik wat eigen spullen en meubelen meenemen. Het verdelen van de boeken gaf op zich geen problemen omdat onze interesses duidelijk verschilden, maar uit een aantal naslagwerken moest ik kiezen. Ik had alles op tafel gelegd en liet de boeken één voor één door mijn handen gaan. Op een gegeven moment pakte ik er een op, getiteld ‘De kracht van het alleenzijn’, geschreven door Anthony Storr, een Engelsman. Hè, dacht ik, het zal toch niet waar zijn … Het werk was in 1989 in het Nederlands verschenen en het staatslot, dat ik ongeveer op een kwart als leesmarkering in het boek gelegd had, was van juli 1990. Waarschijnlijk had ik het tot zo ver gelezen en vond ik het toen te moeilijk. Het had dus al die tijd in mijn boekenkast gestaan, zonder dat ik daar erg in had.
In mijn flatje waar ik het weliswaar naar mijn zin had, overviel mij, het ‘lege nest syndroom’ de meisje waren uitgevlogen en mijn zoon was, via Jeugdzorg in een huis geplaatst, waar jongeren, die met zichzelf overhoop liggen, begeleid woonden. In die tijd kreeg hij ook een opleiding tot automonteur. In de weekenden was hij bij mij. In die periode heb ik het boek helemaal uitgelezen.
Begin 2015 las ik de bundel met verhalende essays in ‘Droomportaal’, van Willem Jan Otten, waarin hij beschrijft dat het leven een doortocht is, een ‘rite de passage’. Geraakt door een aantal van deze verhalen overdacht ik hoe het mij in mijn leven vergaan is, welke ‘rite de passages’ ik doorgemaakt heb. De eenzaamheid, het leerproces. Naar aanleiding hiervan heb ik ‘De kracht van het alleenzijn’ weer uit mijn boekenkast gevist.
Sinds ik het kocht zijn er 25 jaren voorbijgegaan, waarin er met mij veel gebeurd is. Ik zal het herlezen, maar ik weet nu al, dat ik het weer eens zal zijn met de uitkomst van die zorgvuldige en heldere analyse van Storr waarin hij nagaat hoe alleenzijn en creativiteit samenhangen, want in die 25 jaar ben ik niet alleen creatief geweest, ik heb ook een mavo-, een havo- en zelfs vwo-diploma behaald. Trots ben ik op de meer dan 700 gedichten, een roman, korte verhalen, kinderversjes en kinderverhaaltjes die ik geschreven heb.
Aan mijn creativiteit is, nog geen einde gekomen. Sinds tien jaar weer gelukkig getrouwd. Het gaat goed met kinderen en kleinkinderen. Ook mijn zoon is opgegroeid tot een fijn en tevreden mens die zijn draai in het leven gevonden heeft.
Al ouder wordend, ben ik er achter gekomen dat het niet erg is alleen te zijn, geen radio of muziek aan, slechts stilte om je heen, als je weet dat er van je gehouden wordt.
Op die manier is ‘alleenzijn’ geen eenzaamheid, maar een voedingsbodem, voorwaarde voor creativiteit.
Joke van der Ark
januari 2015